21 juli 2016

Seizoensarbeid

 

Een werkloze dient niet vies te zijn van seizoensarbeid, of — bij uitbreiding — elke vorm van werk die haar voor de voeten wordt geworpen. En het is niet omdat ik besloten heb mijn leven te beteren en de Grote Boze Wereld van de Evenementen te verlaten, dat ik niet zo nu en dan eens nostalgisch mag worden. 

Bovendien is het altijd een goed idee, dat is algemeen geweten, om in tijden van hartfalen de luidruchtigheid van een tien dagen durend zuipfestijn zoals de Gentse Feesten op te zoeken. Een mens krijgt er geheid nieuwe inzichten van over de diepste krochten van het leven en de liefde. En als dat niet lukt, vallen er pleisters voor de ziel te rapen op de openlucht message party die Vlasmarkt heet. (Tenzij ge een mietje zijt gelijk ik en braaf van uw Irish coffee nipt en tijdens het dansen potentiële messagers wegmaait met uw armen omdat ge denkt dat dat veiliger is.)

Nu goed. Het ging hier over seizoensarbeid, oftewel de reden waarom ik op een zomernacht op het dak van een container sta, die op zijn beurt op een andere container staat, netjes op vier meter afstand (de reglementaire afmeting van een nooddoorgang voor hulpverleningsvoertuigen) van het Gentse stadhuis. Ik sta daar, met touw en musketon verbonden aan wat in het jargon een leeflijn heet, op mijn stapschoenen, die mijn nood aan extra grip vandaag mooi bevredigen. Geen talons vandaag, neen. Ik ben een vrouw met een missie en ik sta twaalf meter hoog met mijn onnozele navelstreng en een heavy duty koptelefoon waarin de security laat weten dat er een vechtpartij is op het plein.

Maar viermaal daags zijn vechtpartijen en wimperlijm even niet mijn probleem. Want wanneer ik op het dak sta, dien ik mij te kwijten van slechts één enkele taak: de massa voorzien van vertier. De massa, dat is een kolkende wanorde van zo’n 10 000 lichamen verzameld op het Emile Braunplein. Ik ben in het stemmig productieverantwoordelijkezwart gekleed en dus onzichtbaar voor hen — al zijn er altijd een paar opmerkzame zielen die, pint in de hand, door hebben dat er een griet met een lamp op haar kop iets verdachts staat te doen op het dak. Ik kijk samenzweerderig naar hen en maak mezelf wijs zo te hebben mogen bijdragen aan hun magische ervaring op dit unieke stadsfestival. Een enkele keer werp ik een kushandje naar een vierjarige in piratenpak.

Mijn missie, indien ik beslis deze uit te voeren, zal zichzelf automatisch vernietigen wanneer ik de sleutel, die met een rood touw om mijn nek geknoopt is, in het slot steek en hem omdraai, naar waar ‘power’ te lezen staat. Ik weet het, ik ben ook maar een simpele ziel die de ex-collega’s uit de nood helpt tijdens het hoogseizoen der events, maar laat mij toch ook even heroïsch doen zeg. 

Wie goed heeft opgelet, heeft gelezen dat Mardi Gras, het groots carnavalesk gebeuren dat dit jaar een portie tieten herintroduceert op de Gentse Feesten, gewag heeft gemaakt van de belofte van confetti. Teneinde die belofte waar te maken staan op het dak van de container waarop ik ben geklauterd drie kanonnen opgesteld. Niet van die onnozele kanonnekes die ge met Nieuwjaar doet ontploffen en waar de mémé altijd zo van schrikt, nee. Het gaat hier over serieuze zaken en zwijg stil want ik moet mij concentreren. 

Nadat ik in mijn klimgordel en volgens nauwgezette instructies de trussen in ben geklauterd, mijn musketon heb vastgemaakt aan de leeflijn en de Petzl op mijn hoofd heb aangeklikt, wachten op mij Asimov, Antonov en Chocotov, drie uit de kluiten gewassen confettikanonnen met een kracht van 8 bar. Eerder op de dag, toen de zon nog scheen en zij de geur van verschaald bier aan de kasseien onttrok, heb ik bij wijze van eerste dagtaak de compressor gelucht zodat het ding niet roest en gij kunt blijven ‘oooooh’ zeggen als ik straks, ten gepasten tijde, paarse papiersnippers door de lucht laat knallen tijdens de achtste maat van het refrein van Purple Rain. 

Ik moet op mijn tellen letten, op dat dak. Als ik dit verknoei, kan ik doof en blind worden. De druk van de kanonnen is van die aard dat zachte weefsels en orgaanvlees fouten niet vergeven. Ik stop een zwart kartonnen plaatje in de mond van Chocotov, het eerste kanon. Mijn arm gaat er tot aan de oksel in en ik hoop telkens dat hij er ook helemaal weer uit komt. Ik herhaal de handeling bij Asimov en Antonov. Vervolgens haal ik een mes uit het holster dat aan mijn riem hangt (altijd hopen dat er net dan iemand opkijkt en denkt een moordenaar te zien), vouw het open en snij drie zakken confetti open. Die ram ik in de muil van mijn leeuwen, waarna ik ze muilkorf met een dekseltje tegen de regen en wat tape. Ik kijk van waar de wind komt, positioneer de kanonnen die na elke knal een meter achteruit schieten, check de wielklemmen (als die niet opstaan, riskeert het kanon zichzelf van het dak te blazen) en prevel een schietgebedje. 

Ik klim langs dezelfde weg naar beneden — haak vastmaken in de truss, drie treden klimmen, tweede haak vastmaken, eerste haak losmaken en zo verder. Eens op de grond druk ik op de knop van mijn heavy duty en zeg ik “Jill voor Lieselore.” “Lieselore luistert.” “Ik sta weer met beide voeten op de grond.” Ik hang mijn klimgerief volgens de instructies van CK aan de haak, ruim de 293 plastieken bekers op die in mijn afwezigheid van nog geen kwartier door danseressen en muzikanten zijn rondgestrooid en haal de sleutel aan het rode touwtje van mijn nek. Knallen.